#7/14 MECHANISCHE ORGELS

DEEL 5 : MECHANISCHE ORGELS
Orgels in alle soorten
– Draaiorgels
– Dansorgels
– Kermisorgels
Orgels op boeken
Draaiorgelboeken
Noteurs

LEES VANAF HET BEGIN ! > START LEZEN VANAF BLOG #1/14… tot #14/14
Vanaf 2021 posten we 2x/week een blog met informatie en foto’s, ontdek de website!
Klik op de afbeeldingen – lees rode quotes – bekijk filmpjes – lees en laat u verleiden!

DEEL 5 : MECHANISCHE ORGELS

Uit de 16de eeuw bleven diverse instrumenten bewaard. Mechanische orgels waren in de nieuwe tijd zeer exclusieve instrumenten. In Salzburg liet prins-bisschop Leonhard von Keutschach in 1502 een orgel met 138 pijpen, spelend op een cilinder, installeren in zijn burcht. Uit de middeleeuwen zijn heel mooie uurwerken met bewegende onderdeeltjes bewaard gebleven. In de 18de eeuw werden kleine orgeltjes in klokken en meubelstukken ingebouwd. De muziek stond op een houten rol waarin het muziekpatroon geslagen was door middel van stiften en bruggen. Ze werden vaak aangedreven door een gewicht. In de 17de en 18de eeuw waren grote, op waterkracht functionerende mechanische orgels te vinden in kastelen en paleizen. Grote mechanische muziek was voor het midden van de 19e eeuw iets voor elites. Dit geldt ook voor de mooie muziekdozen en muzikale klokken die in de 18e eeuw gemaakt werden. Dankzij de serieproductie in de 19de eeuw kwamen deze ook voor meer burgerlijke huishoudens binnen bereik.

Het was een mogelijkheid van programmeren die bestond lang voor de computer werd uitgevonden

Onderstaand enkele afbeeldingen van orgels bediend door een cilinder. De eerste afbeelding is een door water aangedreven pijporgel met bewegende figuren, geïllustreerd door Athanasius Kircher (1602-1680) in zijn wetenschappelijke verhandeling over mechanische muziek, Musurgia Universalis, gepubliceerd in 1650. Rechts daarvan een gravure van een uit de 17de eeuw van een door water aangedreven mechanisch orgel. De gravure laat zien hoe de pinnen op de draaiende trommel de pijpen openen en sluiten. Linksonder ingenieur Louis Favre, uurwerkmaker en uitvinder van de muziekdoos, met metalen voelers die een rol met pinnen aflopen om zo verschillende klanken te produceren. De laatste afbeelding is de Salzburg Stier met metalen pijpen en een cilinder die door middel van pinnen verschillende sets deuntjes naast elkaar heeft.

In West-Europa begint het verhaal van de mechanische muziek in de 19de eeuw. Ieder land had een eigen specialisatie binnen het Europees orgelverhaal. De Zwitsers specialiseerden zich in de vervaardiging van kleine speel- en muziekdozen. Italianen waren meesters in het bouwen van automatische straatpiano’s met houten cilinders. De houten cilinder met metalen stiften en bruggen waren eeuwenlang het medium om informatie op te slaan. Het was een mogelijkheid van programmeren die bestond lang voor de computer werd uitgevonden! De met ponskaarten programmeerbare weefgetouwen van Joseph-Marie Jacquard (1752-1802) waren het hoogtepunt van de eerste industriële revolutie.

Straatorgels waren erg in trek bij de arbeidersbewegingen in Aalst. De opkomst was zo groot en zorgde voor zoveel overlast dat er volgens wet een verbod werd opgesteld.

Met de eeuwwisseling tot na de oorlog was ook bij ons een opkomst van draai- en straatorgels met hun bepaalde muziekklank. Deze waren vooral erg in trek bij de arbeidersbewegingen. Mensen kwamen pintelieren rond het orgel en zorgen waarschijnlijk wel voor heel wat overlast. De draaiorgels werden groter en groter tot ze op karren werden gezet om zo te vervoeren van de ene gelegenheid naar de andere. Ze waren ook erg actief op kermissen en bals. Met de draaiorgels kwam ook de opkomst van café- en dansorgels. De opkomst was zo groot en zorgde voor zoveel overlast dat er zelfs volgens wet een verbod werd opgesteld op het spelen van orgels, zo getuigen enkele krantenartikels van rond de eeuwwisseling.

De hogere klasse daarentegen ging luisteren naar grote orgels in danszalen. Ze waren soms tot een huis breed en maakten een heel mooi geluid met hun grote aantal pijpen. Vooral in Antwerpen waren echte pronkstukken te vinden. Deze orgels en soms bijhorende danszalen werden vanuit de grootsteden ontdekt waardoor ze later ook in middelgrote steden als Aalst een opkomst kenden begin jaren 1900. Maar waar is ons cultureel patrimonium naartoe en waarom was het zo belangrijk?

Afbeelding van een balzaal in 1817 met zijn specifieke klederdracht van toen.

Orgels in alle soorten

Er bestaan allerlei soorten orgels. Van bekende soorten zoals draaiorgels, pijporgels tot minder bekende soorten zoals virtuele pijporgels, windorgels, stoomorgels en waterorgels.

Kleine draaiorgels werden groter en groter tot ze op karren werden gezet om te vervoeren van de ene gelegenheid naar de andere. Ze waren erg actief op kermissen en bals, daarbij kwam ook de opkomst van café- en dansorgels.

Een orgel is een muziekinstrument, dat bestaat uit verschillende pijpen waar lucht doorheen stroomt. Iedere pijp heeft zijn eigen klank. Wanneer de organist een toets op het klavier indrukt, stroomt er lucht door de desbetreffende pijp, die op zijn beurt weer zorgt voor geluid. Een orgel kan ontzettend veel klanken voortbrengen, afhankelijk van het aantal pijpen. De grootste orgels hebben ruim tienduizend pijpen verdeeld over diverse rijen! Bij een klassiek pijporgel bestaat het orgel uit : pijpen, een of meerdere klavieren en een pedaal. Pijporgels worden vaak gebruikt als kerkorgel, maar ook als concert- of huiskamerorgel.

Onderstaand enkele afbeeldingen van stripverhalen met betrekking tot het draaiorgel.

Draaiorgel :

Het draaiorgel is vooral bekend in Nederland en komen we vaak tegen op straat maar ook bij ons is het erg in trek geweest door bedelaars. Het is verwant met andere pijporgels, met als grootste verschil dat andere pijporgels door mensenhanden en -voeten worden bediend en het draaiorgel automatisch speelt door een bewegend muziekpatroon, meestal een kartonnen draaiorgelboek met gaatjes in geponst. De eerste draaiorgels werkten met een houten cilinder met daarop metalen pinnen en bruggen voor de aansturing van de ventielen. De pijpen van een draaiorgel zijn meestal van hout, uitzonderlijk van metaal of zijnde zink. Het draaiorgelboek bestuurt via een luchtstroom door de gaten de registers, het slagwerk en de pijpen van het draaiorgel. De lucht noemt men in orgeltermen wind. Deze wind wordt ingeblazen door de blaasbalg, die geactiveerd wordt door aan het orgelwiel te draaien. Voor elke toonhoogte en elk instrument worden het tijdstip en de duur van een noot in de muziek via de gaatjes in het papier aangegeven. Belangrijk hierbij was dat men op een constante snelheid aan het wiel draaide voor een optimale muzikale ervaring.

Onderstaand enkele oude straatorgels. De eerste is een foto genomen door Eugène Atget, een Frans fotograaf die bekend is van zijn foto’s van het toenmalige Parijse straatleven, hierop een straatmuzikant omstreeks 1898. Rechts daarvan, het favoriete straatorgel van Frans Wouters alias ‘Sus Cavo’, een Belgische troubadour van deze tijd. Sus vertegenwoordigde meerdere straatfestivals voor orgels en overleed op 8 oktober 2019. De laatste afbeelding is Belg Leon Warnies die vanaf 1875 op de Amsterdamse Brouwersgracht het eerste bedrijf opricht waar straatdraaiorgels werden verhuurd, gestemd en gerepareerd.

In 1892 patenteerde Anselmo Gavioli in Parijs het systeem met de kartonnen boeken.

De oorsprong van de draaiorgels ligt vermoedelijk in Italië. De Italiaan Ludovico Gavioli begon omstreeks 1850 in Parijs met het vervaardigen van kleine straatdraaiorgels die zo succesvol waren dat hij als de vader van het moderne draaiorgel beschouwd kan worden. In 1892 patenteerde zijn zoon Anselmo Gavioli het systeem met de kartonnen boeken. Zijn bedrijf, de firma en na 1905 N.V. Gavioli & Cie genoemd, hield het uit tot 1912. Later gingen ook andere Fransen, o.a. Gasparini, Poirot en Limonaire, Belgen en Duitsers deze instrumenten vervaardigen. Nederland is door goede erfgoed zorg het land bij uitstek van de straatdraaiorgels.

Onderstaand een zigzag gevouwen kartonnen orgelboek met ponsgaatjes.

België was voornamelijk gespecialiseerd in de vervaardiging van dansorgels. Naast de traditionele orgelpijpen wordt het dansorgel vaak voorzien van accordeons, saxofoons en cafés-percussie instrumenten.

Dansorgel :

In België was men voornamelijk gespecialiseerd in de vervaardiging van dansorgels, een variant van het draaiorgel dat volgens eenzelfde principe werkt. Naast de traditionele orgelpijpen wordt het dansorgel vaak voorzien van accordeons, saxofoons en cafés-percussie instrumenten. Een dansorgel vond men vanaf de jaren ’80 van de 19de eeuw terug op dansevenementen in cafés of op kermissen. De dansorgels volgden de algemene trend. Na een periode van manuele aandrijving schakelden de producenten vanaf het einde van de 19e eeuw over op gas en later op elektriciteit. België was in de 19de eeuw gekend om zijn dansorgel productie dankzij de technische vindingrijkheid van gerenommeerde bedrijven als Mortier en Decap, beide uit Antwerpen. Het bedrijf van Antwerpse café eigenaar Theophile Mortier (1855-1944) was veruit het meest productieve bedrijf binnen de Belgische dansorgelindustrie. Mortier merkte al snel dat er winst te halen viel uit het verhuren van dansorgels. Vanaf 1885 importeerde hij dansorgels van Gavioli om ze te verhuren aan andere café-eigenaars. Het succes was zo groot dat Mortier in 1898 zelf orgels begon te bouwen. In 1902 sprong Alois Decap samen met zijn zoon Livien mee in het succes van de dansorgels. Het bedrijf ondervond in tegenstelling tot het bedrijf van Mortier weinig last van de komst van de radio en grammofoon. Ze evolueerden gemakkelijker mee met hun tijd en bouwden moderne dansorgels met verlichte fronten en zichtbaar slagwerk. Vandaag bezit het bedrijf van Decap meer dan 100 jaar aan ervaring en is het de grote naam voor verkoop en restauratie van dansorgels.

Onderstaand drie afbeeldingen van dansorgels. Een sierlijke Gavioli uit Parijs, daarnaast een adreskaartje van het Belgische merk Mortier, daaronder een moderne Belgische Decap dansorgel, met mensen poserend voor het orgel.

Dat Belgen feestvarkens zijn wordt nog maar eens benadrukt door de populariteit van het dansorgel in onze regio. Tussen 1870 en 1900 had iedere stad in België meerdere danszalen. Antwerpen had de meest grote zalen, één straat had zelfs 16 danszalen waarvan er 14 met orgel voorzien waren. De eerste dansorgels hadden een klassieke uitstraling met gesneden houten fronten, dit vergelijkbaar met de draaiorgels uit die periode. In de jaren 1930 kregen de meeste orgels een art-deco-uitstraling. Veel cafés in België, en enkele in Nederland, hadden vroeger een eigen orgel staan. Later kende men ook een groei van baancafés die her en der langs grote wegen verschenen. De Kleine cafés hadden een klein orgel en grote cafés, eventueel met danszaal, hadden een groot orgel. Het werd gebruikt voor dansmuziek in de uitgaansgelegenheden ten tijde dat er nog geen jukeboxen of andere muziekinstallaties bestonden.

Dat Belgen feestvarkens zijn wordt nog maar eens benadrukt door de populariteit van het dansorgel in onze regio.

Onderstaand enkele postkaarten van prachtig versierde danszalen met dansorgel. Vooral rond Antwerpen maar later ook over te vinden in andere Belgische grootsteden.

Orgelbouwer Mortier zijn grootste concurrent van 1900 tot 1914 voor dansorgels was Fasano. Mortier was de enige die op dat moment zo succesvol was met grote dansorgels. De dansorgels van Mortier en andere Belgische fabrikanten domineerde het uitgaansleven van de vroege 20ste eeuw. Vele cafés in België hadden vroeger hun eigen dansorgel als voorloper van de jukebox. De orgels schitterden op een hoog podium achter de houten dansvloer en lieten de nieuwste melodieën weergalmen door de zaal. Caféhouders investeerden door het enorme succes dan ook graag in een aparte danszaal met orgel, aangebouwd aan het café. De concurrentie tussen de cafés was echter groot waardoor het leven van een dansorgel slechts enkele jaren besloeg voor ze vervangen werden door een nieuwer, spectaculairder en/of groter exemplaar. Het meest indrukwekkende dansorgel trok natuurlijk het meeste publiek en dus ook de meeste inkomsten. Ook de producenten probeerden voortdurend de markt met nieuwigheden te verrijken. De grootste innovatie was de vervanging van de houten cilinders als muziekdrager door gevouwen kartonnen orgelboeken en later papieren rollen. Zo nu en dan trokken orgelbouwers de aandacht met nieuwe snufjes als bijvoorbeeld mandolines en slee-bellen. Na de Eerste Wereldoorlog lag stilistisch de nadruk voornamelijk op modernere fronten en instrumenten. Net als het interieur volgt het front van het dansorgel de eigentijdse stilistische innovaties.

Onderstaand een postkaart van het baancafé “De Blauwe Donau” in Brasschaat. Daarnaast het gerestaureerde Bursensorgel “De Canada” in bezit van Johnny Claes. Het orgel stond het ooit in het café “Canada” aan de kade in Antwerpen.

WO II was een doodsteek voor de dansorgel business. De orgels werden niet alleen vervangen door polyvalente en goedkopere jukeboxen, maar ook waren veel orgels verloren gegaan tijdens de oorlog. De houten constructies vormden immers een ideale brandstof voor kou lijdende mensen. De orgels die de oorlog overleefden waren vaak in slechte staat door de 4 jaar lange stilstand in een verlaten en vochtige loods. Van het pijpenwerk van de gigantische orgels werden vaak meerdere kleine draaiorgels gemaakt voor de Nederlandse markt.

Mortier was de enige die aanvankelijk zo succesvol was met grote dansorgels. Vanaf 1950 was het Decap die als meest innovatieve de nieuwe marktleider werd.

Vanaf 1950 was het Decap die als meest innovatieve de nieuwe marktleider werd. Zij bouwden orgels met meer toetsen alsook instrumenten als Hammond orgel werden ingebouwd. Het bedrijf stond vooral gekend om zijn innovatie. Eind jaren vijftig werden de gebroeders Decap op het idee gebracht robotorkesten te gaan vervaardigen. Het eerste model bestond uit drie robots, een accordeonist, een saxofonist en een drummer.

Onderstaand enkele kleurrijke foto’s van Decap dansorgel met instrumenten, rechts het robotorgel van Decap.

De praktijk van de dansorgels bleef bestaan tot de jaren 1950. Nadien verdwenen de meesten in museale depots of verzamelingen van particulieren. Toch blijft België vandaag nog steeds prominent op de kaart staan van de dansorgel industrie met bedrijven als de Gebroeders Decap in Antwerpen en Verbeeck in Sint-Job-in-‘t-Goor. Voor vakkennis, restauraties en technische vernieuwingen zijn deze bedrijven toonaangevend en ongetwijfeld te koesteren in de toekomst. Een belangrijke schakel in het orgelerfgoed is vandaag in het bezit van de Vlaamse Gemeenschap die in 2017 de verzameling van verzamelaar Ghysels kocht.

Kermisorgel :

De grootste orgels werden doorgaans voor kermissen gebruikt en toerden door heel het land. Een belangrijke kermisorgel bouwer was alweer, de familie Hooghuys uit Geraardsbergen. Ze bouwden voor enkele kermisattracties de orgels die voor muziek zorgden. De draai- en kermisorgels verdwijnen langzamerhand uit ons straatbeeld. We bespreken later in dit verhaal nog meer over de kermis en zijn orgels.

Onderstaand enkele kermis attracties, een draaimolen en spiegeltent voorzien van een orgel die voor muziek zorgde. Op de afbeeldingen ziet u de vélodrome van Leon Cornuet uit 1909, een foto jaren ’60 van de zweefmolen van Adolf Stey (D) met Ruth orgel, een antieke draaimolen uit Crépy (FR) met Gasparini orgel, een Vlaamse spiegeltent die nu staat in museum Art et Forains te Parijs, een Reizende bioscoop met Gavioli orgel, de zwiermolen van Hendrik Barrez uit Aalst (B) uit 1921. (Bron : postkaart, magazine Het Pierement, uitgave 25 jaar KDV, foto eigen archief, Boek kent U Ze Nog de Aaalstenaars)

Het medium van een kartonnen draaiorgelboek zal enkel met betrekking tot orgels actief blijven.

Orgels op boeken

De gelijkenis tussen beiaard, kerkorgel en draaiorgel is ons nu duidelijk. Orgels kennen we onder verschillende vormen. De evolutie van rol met pinnetjes naar orgelboeken is ons eveneens duidelijk. Het verschil tussen orgel en grammofoon is dat men aan orgel met een constante snelheid moet draaien om de muziek te horen. De latere grammofoon speelt automatisch muziek af vanop vinylrol of -plaat, dit met een constante en vaste snelheid. Wat betreft het beluisteren van moderne muziek zal de technologie of het fysiek medium waarop muziek zal worden opgeslagen snel evolueren. Het medium van een kartonnen draaiorgelboek zal enkel met betrekking tot orgels actief blijven. Doch vandaag is er nog steeds een markt om nieuwe muziek te arrangeren zodat ze op de oude orgels kunnen worden afgespeeld. Men heeft enkel de technische specificaties van het orgel nodig want niet elk boek kan op eender welk orgel worden afgespeeld.

Draaiorgelboeken

Een draaiorgelboek is een in zigzagvormig tot een boek gevouwen strook stevig karton waarin gaten zijn geponst. Het draaiorgelboek bedient via de luchtstroom door de gaten de registers, het slagwerk en de pijpen van het draaiorgel. Ieder boek hoort bij een bepaalde producent van een bepaald type orgel. Een variant op het draaiorgelboek is een papieren rol, die veelal gebruikt wordt in kleine draaiorgels en in pianola’s.

In 1712 vond Joseph Jacquard het automatische weefgetouw uit, dat soortgelijk functioneerde als een draaiorgelboek. Het patroon van het weefsel werd in een kartonnen plaat geponst en deze werden door een speciaal soort toetsen afgetast.

In 1842 vroeg A. F. Seytre in Lyon een octrooi aan voor het bouwen van een muziekinstrument waarbij ‘alle soorten melodieën gespeeld werden met behulp van geperforeerd karton met vierkante of rechthoekige openingen, naargelang van de te spelen noten’. Sinds 1842 is door Franse uitvinders gewerkt aan een boekensysteem dat voor het eerst praktische betekenis kreeg in 1861. Het werd door Teste, uit Nantes, gebruikt in het kartonium.

In 1892 bouwde Anselmo Gavioli te Parijs de eerste boekorgels. Voor de komst van de boekorgels speelden orgels met behulp van cilinders.

In 1892 bouwde Anselmo Gavioli te Parijs de eerste boekorgels. Voor de komst van de boekorgels speelde er kleine buikorgeltjes met behulp van cilinders. Op zo’n cilinder paste slechts enkele melodieën met een beperkte lengte. Het wisselen van een cilinder is een erg ingewikkelde klus, vandaar dat de uitvinding van het boekorgel een grote verandering teweegbracht. Men was niet meer gebonden aan de vaste lengte van de cilinder, bovendien was het nu mogelijk om zeer eenvoudig van muziekstuk te wisselen.

Onderstaand ziet u een afbeelding van Ludovic Gavioli (Bron : Boek van Speeldoos tot Pierement – Romke de Waard) Daarnaast Alsemo Gavioli, de uitvinder van het boekenorgel poserend voor een Gavioli rond 1900. (Bron : Boek Het draaiorgel – Romke de Waard)

Onderstaand een afbeelding van muziekmedia spelende door een cilinder met pinnen, daarnaast een later kartonnen orgelboek met ponsgaten.

In vroegere tijden kende een orgelfabriek een eigen noteerafdeling, waar enkele mensen werkten met een eigen specialiteit. Een persoon arrangeerde een muziekstuk dat geschikt was voor een bepaald type orgel. Hij hield hierbij rekening met de muzikale mogelijkheden en beperkingen van het instrument, en maakte een muzikaal verantwoord arrangement. Dit schreef hij op in notenschrift, aangeduid met registratie en slagwerk. Wanneer de arrangeur hiermee klaar was, ging het werk naar een zogeheten ‘noteur’. Deze vertaalde het notenschrift van de musicus naar streepjes op een papieren rol. Deze rol (ook wel ‘type’ genoemd) bevatte het exacte patroon van het orgelboek. Het ‘type’ werd over het voorgevouwen karton heen gelegd en ieder gaatje werd met de hand uitgekapt. Door de tijd die het orgel nodig heeft het slagwerk te laten klinken, wordt deze voor de maat genoteerd. Uiteindelijk valt bij het afspelen van het boek alles weer bij elkaar tot een geheel. Zo kan het hele boek worden genoteerd als tonen met een bepaalde duur, lengte of andere functie zoals slagwerk of register. Als het hele arrangement is gemaakt wordt deze uitgekapt met een kapmachine. Deze machine bevat een beitel die correspondeert met een positie in het boek. Na het kappen wordt het boek verstevigd met schellak om het slijten van het boek te vertragen. Het vervaardigen van draaiorgelboeken geschiedt tegenwoordig geheel met de computer, van het maken van het arrangement tot het kappen toe.

Bekijk hier een reportage over arrangeur Jan Kees de Ruijter, Museum Speelklok Utrecht

Het publiek wou muziek van hier te horen. Men moest dus zelf boeken gaan maken met muziek dat hier bij ons in België populair was.

Noteurs

De eerste orgels werken op cilinders, later zijn door Gavioli de orgels gaan werken op boeken. Carl Frei werd in 1884 geboren in het Zwarte Woud in Duitsland en werkte sinds 1902 in dienst van Gavioli. Gezien de orgelbouw in Antwerpen toen floreerde besloot hij voor Mortier te komen werken. Wederzijds zag Mortier wel graten in iemand met ervaring uit de Gavioli Company. Carl heeft er niet zolang gewerkt en heeft elders verder nog verschillende orgeltaken gedaan om eindelijk terug te keren naar Duitsland waar hij een orgelfabriek oprichtte en stierf. Er zijn uit die periode geen notaties van hem met betrekking tot Mortier bewaard gebleven. De goede verstandhouding tussen beide is gebleven en in de jaren 20-30 heeft Carl Frei nog notaties gedaan voor Mortier.

Onderstaand een notatie van het merk Mortier, hierop de verschillende notaties voor de instrumenten.

Gezien Mortier de orgels van Gavioli hier importeerde, wenste het publiek ook muziek van hier te horen. Men moest dus zelf boeken gaan maken met muziek dat hier bij ons in België populair was, dit zodat we niet de populaire Franse muziek dienden te horen, of de Duitse notaties van Carl Frei. Om muziek van hier te kunnen maken heb je in dit geval nodig : karton, plakmachine, kapmachine en dergelijke. Er moesten ook noteurs aangetrokken worden die de techniek beheersten. Dit alles werd vanaf 1900 gedaan.

Het bleef ook meestal niet enkel tot noteren, vele noteurs waren ook muzikant, muziekleraar, waren lid van fanfare of harmonie.

Mortier nam zelf enkele noteurs in dienst, waaronder:

Tot 1914 : Carl Frei, Henri Könings, Louis Thys, Jan Gilissenen Louis Bax
1920-1923 : Louis Thys
1923-1924 : Abel Frans
1925- ? : Slootmakers
1925- ? : Urbain Van Wichelen
1928-1932 : Eugène Peersman
1932-1941 : Marcel Bartier 
1941-1950 : Eugène Peersman 
1949-1952 : Louis Somers

Onderstaand twee afbeeldingen van voorpagina’s van orgelboeken, door noteurs Frans Abel en Eugene Peersman, beide verbonden aan fabrikant van orgels Mortier.

Orgelbouwer Joseph Bursens (1867-1936) was een van de eersten die in België karton voor boekorgels maakte. Hij vervaardigde deze ’s avonds na zijn dagtaak bij TH Mortier. Het hele gezin was verplicht om mee te werken. De kinderen streken de bladen in met lijm terwijl vader Bursens ze zorgvuldig op elkaar legde en samenperste tot een orgelboek. De volgende morgen werd het karton ingewreven met polytoer zodat het klaar was om af te leveren. Urbain Van Wichelen was vooral noteur voor Bursens orchestrions, hij heeft er heel veel genoteerd.

August Schollaert uit Aalst is nooit bij Mortier of andere orgelbouwers vast in dienst geweest. Hij heeft altijd zelfstandig gewerkt.

Bekende noteurs als August Schollaert en Alphonse Dufey zijn nooit bij Mortier of andere orgelbouwers vast in dienst geweest. Zij hebben altijd zelfstandig gewerkt, doch zijn er veel notaties van hun bij Mortierorgels te vinden. Ook Decap laat me weten dat Schollaert er actief heeft geweest zijn voor het maken van boeken voor hun 121-toets orgel. Frans Decap zou zelfs een relatie gehad hebben met de dochter van noteur Alphonse Dufey. Noteur Louis Thys werkte na de oorlog nog een tweetal jaar voor Decap Herentals. Ook noteur Frans Abel en Urbain Van Wichelen uit Wetteren hebben voor Decap gewerkt. Deze laatste was evenals Schollaert een groot muzikant uit onze regio Oost-Vlaanderen. Urbain begon al vroeg met het noteren van boeken. Hij werkte vanaf een bepaald moment op zelfstandig basis, net als Schollaert en Alphonse Dufey. Hij en ook andere noteurs werkten dus dikwijls samen met andere bouwers. Het bleef ook meestal niet enkel tot noteren, velen waren ook muzikant, muziekleraar, waren lid van fanfare of harmonie,… of gewoon orgelbouwer in wording. Noteurs waren niet van de minste en hadden in elk geval een grote passie voor muziek.

August Schollaert oefende zijn beroep uit in Aalst op 3 adressen. De kwaliteit van zijn arrangementen, de noten die hij op orgelboek heeft gezet en de boeken die hij zelf fabriceerde waren van zeer grote kwaliteit!

August Schollaert zijn beroep was Noteur Muzieksteller. Dit beroep oefende hij uit in Aalst op drie adressen. De kwaliteit van zijn arrangementen, de noten die hij op orgelboek heeft gezet en de boeken die hij zelf fabriceerde waren van zeer grote kwaliteit! Meer over de man en zijn beroep is verder dit verhaal te lezen.

Onderstaand afbeeldingen van een zigzag gevouwen kartonnen orgelboek met ponsgaatjes, met daarin steeds de stempel van Muzieksteller/Noteur August Schollaert uit Aalst.

Bekijk hier een reportage over arrangeur Tom Meijer

(Graag vernemen wij u bemerkingen via onderstaand formulier, aarzel niet!)

Gepubliceerd door Belgian Music Archive - Keimi

Music lover & New Beat collector - Reuniting and promoting the history of Belgian New Beat Belgian Mechanical Dance Organs - The Story : Mortier The Zwarte Kat & August Schollaert

Plaats een reactie

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag